25. Gustave Van de Woestyne
Gustave Van De Woestyne neemt een aparte plaats in binnen het modernisme. Zelf zei hij ooit: “Ik heb steeds gevoeld als een primitief”. Hij koestert de eenvoud van het landelijke Sint-Martens-Latem, waar hij van 1900 tot 1909 woont. Hij is er bovendien lid van de eerste Latemse school. Van De Woestyne raakt ook in de ban van de Vlaamse primitieven, die hij in 1902, tijdens een bezoek aan de tentoonstelling Les Primitifs flamands in Brugge, leert kennen. Kunstenaars als Van Eyck en Memling introduceren hem tot de laatmiddeleeuwse schilderkunst en spiritualiteit, en vormelijk vindt hij inspiratie in het kubisme en het expressionisme. Vormen worden sterk vereenvoudigd, soms zelfs verwrongen, in zijn zoektocht naar spiritualiteit en het wezenlijke van de dingen.
In de jaren 1920 en 1930 schildert hij onder invloed van de nieuwe zakelijkheid, onder andere voor verzamelaar David van Buuren, een belangrijke reeks stillevens. Hij zoekt geen verhaal of symboliek, maar het wezenlijke van de dingen: het is niet een appel die hij ziet, maar de appel, niet een of andere vaas, maar de vaas. Hij portretteert de dingen met duidelijke contouren, uitgesproken kleuren, zonder details, zonder anekdotiek, buiten de tijd. Deze twee doeken zijn exemplarisch: Stilleven met wereldbol en Stilleven met asplant.
Een kruik met gekartelde bek is telkens het belangrijkste beeldelement. In het ene werk wordt die geschrankt door een korf bloemen en een wereldbol. De tafel, de stoel en de zwarte achtergrond vertellen waar we zijn. Maar het beeld is statisch: de kruik is glad, het boeket vibreert, maar verder gebeurt er niets: de wereld is een kale bol. In het andere werk staat de kruik naast een kannetje en een bloempot. Hoewel niets beweegt is het toch een onrustig beeld. De geribbelde kruik, het gestreepte kannetje en de bloempot lijken zich staande te houden op een golvende zee van lijnen en plooien.